Geschiedenis
Ontworpen en gebouwd door Pininfarina kwam in 1969 voor het eerst op de markt. De introductie vond plaats op de Salon van Geneve.
Het eerste prototype van de 504 Cabriolet |
6 Maanden na de introductie van de 504 sedan. De Coupe en Cabriolet kwamen
tegelijkertijd. Technisch waren ze identiek aan de 504 alleen de wielbasis was
15 cm korter. Aanvankelijk alleen met injectie motoren die in de gewone 504 TI
ook aanwezig was. Vanaf 1970 kwam de bekende 1971 CC motor.
De 504 Cabriolet gepresenteerd door Pininfarina en gefotografeerd voor de autosalon in 1969 | De 4 cilinder 1971 CC |
Onder de naam Break Riviera ontwierp Pininfarina ook nog een verlengde uitvoering van de 504 Coupe, dit bleef echter bij een prototype. Deze werd gepresenteerd op de 58e autosalon te Parijs op 7-17 oktober.
Op de autosalon van Parijs in 1975 maakte het publiek voor het eerst kennis met de nieuwe V6 motor in de Coupe en Cabriolet.
Gebouwd in Turijn, naast de Alfa's Duetto | De V6 |
De geschiedenis van deze krachtbron:
Peugeot's eerste 6 cilinder sinds de 601 uit de jaren '30, begon in 1966. Toen besloten Peugeot en Renault samen te werken bij ondermeer het ontwikkelen van nieuwe motoren. In juni 1971 sloot Volvo zich bij dit samenwerkings verband aan. Zo ontstond de combinatie "Societe Franco-Suedoise des moteurs PRV" met elk van de drie firma's een gelijke zeggenschap. In de Noordfranse plaats Douvrin werd een nieuwe fabriek gebouwd, die in april 1972 begon met de productie van de viercilinder motor voor de 104. De V6 motor kwam enige jaren later gereed en werd voor het eerst uitgebracht in de Volvo 264, Peugeot volgde met de 504 en kort daarop de 604, terwijl Renault zijn 30TS in de loop van 1975 op de markt bracht. Dat men koos voor samenwerking voor de zescilinder is opzichzelf niet vreemd. Het ging om een betrekkelijk dure krachtbron voor een naar verhouding gering aantal automobielen. De motor zou alleen rendabel te produceren zijn bij voldoende gebruiksmogelijkheden.
Technisch:
De geheel van aluminium vervaardigde V6-motor met een inhoud van 2664CC was uiterst compact gebouwd en vertoonde een aantal typische Peugeot trekjes. Zo was het motorblok vervaardigd met spuitgietwerk en voorzien van natte cilinderbussen. De motor met een blokhoek van 90 graden was een echte V6-motor met twee drijfstangen op iedere kruktap, wat een korte krukas mogelijk maakte. In de kop stonden de kleppen in een lichte V-vorm en ze werden bediend door een bovenliggende nokkenas. In de carburateur uitvoering werd het mengsel verzorgd door 2 gasfabrieken waarvan de ene normaal door het gaspedaal werd bediend. De andere trad pas volledig in werking als de omstandigheden dit nodig maakten, bijvoorbeeld bij snel acceleren of snel optrekken in de bergen. De mate van opening van de eerste carburateur alsmede de grootte van het vacuüm in het inlaatspruitstuk, bepaalden wanneer de tweede eenheid ging meewerken. Dankzij deze constructie had men een schone verbranding, gekoppeld aan een naar verhouding laag verbruik (Dit valt overigens reuze tegen. red.) bereiken. Voor de amateur werd het sleutelen aan zo'n apparaat wel erg lastig.
In de 15CV-504 V6 ontwikkelde de zescilinder 136 PK, waarmee 186 km per uur kon worden gehaald.
In 1976 steeg het vermogen van de viercilinder motoren naar 106 pk. Na de introductie van de V6 werd de viercilinder niet meer geleverd in de Coupe en cabriolet. Na 3 jaar werd op aandringen van de klanten de viercilinder weer geïntroduceerd. Tijdens de introductie van de viercilinder werd de V6 voorzien van een Bosch K jetronic injectie en uitsluitend leverbaar in coupe, voorzien van een 5 versnellingsbak en 144 pk.
Alle modellen kregen in 1978 veiligheidsgordels met rolautomaten.
Op rallygebied werd vanaf 1976 de coupe ingezet met 225 pk bij 8000 toeren uit de V6.